donderdag 23 mei 2019

034. Mijn eerste jaar voor de klas



Mijn eerste jaar voor de klas

Ik kwam in 1983 van de Pedagogische Academie “Kweekschool met den Bijbel” in Rotterdam. Het was de tijd van de grote werkloosheid in het onderwijs. Ik bleef als invaller “hangen” op mijn laatste stageschool en kreeg al snel een eigen groep. Dat eerste jaar met een eigen groep heeft me tot op de dag van vandaag beïnvloed.

De eerste dag na de vakantie zat er een klas 2/3 (nu groep 4/5) van 22 kinderen op mij te wachten. Dat was spannend. Ik kende de kinderen gelukkig al door mijn stage- en invalperioden. Ik woonde in de wijk. Ik sprak de taal van dat dorpje naast de stad. 

In klas 1/2 (groep 3/4) werkte een oudere leerkracht. Mijn oude stagementor.  Zij had al vele jaren ervaring. Als ze nu nog leeft zal ze tussen de 80 en 90 zijn. Ze was zeer geliefd bij kinderen, ouders en collega's. Alle kinderen waren dol op haar. Tot in groep 8 praatten ze vol liefde over haar. Oud leerlingen kwamen graag bij haar langs. Mijn grote voorbeeld. Ze was nooit boos (Als ze boos was zei ze alleen, “Doe niet zo mal” en het kind gedroeg zich weer voorbeeldig), ze was creatief, de kinderen leerden veel. Aan haar de taak om mij te begeleiden. Daar zat geen ingewikkeld Excel sheet met taakverdelingen aan vast. Ze deed het gewoon. De juiste persoon op de juiste plaats. Ik had het slechter kunnen treffen.

Iedere vrijdagmiddag bleven we samen na schooltijd om te overleggen. Ze had alle rust want haar werk was klaar. Geen nakijkstress, geen toetsengehijg, geen administratie. We hadden koffie met een koek en gingen aan de slag. Ze gaf wel duidelijk aan dat ze een uur had. We handelden zeer efficiënt. Geen gebabbel om het gebabbel.

We hadden op die school geen rekenmethode. Samen keken we naar de stof die in de week behandeld was. Ik kende de kinderen en kon haar precies vertellen of ze de minimumdoelen van de week ervoor gehaald hadden. Die doelen hadden we samen opgesteld. Omdat de minimumdoelen duidelijk waren hoefde ik op vrijdag maar een korte observatie dan wel toets te doen en ik werd bevestigd in mijn vermoedens. Soms ook niet. Dan wilde ze weten hoe dat kwam. 

Haar ervaring en belangstelling maakte dat de leerlijnen voor de vakgebieden exact in haar hoofd gebeiteld zaten. Als alle kinderen het minimumdoel hadden behaald (in de week stond een enkel doel centraal, in de erop volgende weken kwam het doel geregeld terug en breidden we het uit) gingen we samen kijken naar de stappen voor de volgende week. Ik bedacht een taak met 4 sommen. Drie sommen die het doel inoefenden en de vierde was altijd een herhaling van voorgaande doelen. Ze had materialen die bij het nieuwe doel pasten. Die materialen lieten de kinderen oefenen, oefenen en oefenen. Als de stof eenmaal “zat” gingen we naar de toepassing ervan. De kinderen leerden een enkele manier van oplossen.
Het streven was altijd om de groep bij elkaar te houden. De minimumdoelen waren ook ons doel. We werkten niet naar een voldoende toets toe, we werkten naar een volgend doel.
Als een groot deel van de klas het doel niet had gehaald gingen we op de rem staan. We herhaalden en we oefenden tot we verder konden. Iedereen bleef binnen boord. Kinderen die meer konden kregen extra werk, wat moeilijker werk of een andersoortige uitdaging. Maar de groep bleef bij elkaar. Later begreep ik dat we bezig waren met convergente differentiatie. 
De “echte” uitvallers gingen naar de remedial teacher. Die was er nog.
Met taal en andere vakken werkten we op dezelfde manier. Alleen hadden we daar wel
methodes voor. 

We hadden samen alle tijd om zaken uit te werken. We hadden samen alle tijd om goede, leerzame en leuke lessen te bedenken. Omdat we niet gestoord werden door liflafjes hadden we alle tijd om de kinderen in deze gewone volkswijk veel te leren en ook nog dingen te doen op creatief gebied. Maar bovenal wilden we de kinderen alle kansen geven. Kansen die ik, ook uit deze wijk, ook had gekregen.

De directeur had alle vertrouwen in mijn collega. Hij hoefde niet te checken. Zijn vertrouwen in mij groeide ook dat eerste jaar.
Ze was ook voor mij aardig maar streng. Als ik, in haar ogen, te weinig had gedaan werd ik vriendelijk en kordaat te kennen gegeven dat er wel gewerkt moest worden. Zelf ik hoorde weleens “Doe niet zo mal”. Ik deed dat graag …. voor de kinderen en voor haar.

Velen zullen haar aanpak traditioneel noemen. Maar traditioneel is te veel synoniem geworden voor spruitjeslucht en behoudend. Hoewel ik nooit begrijp waarom je het goede niet zou behouden. 

Ik noem deze aanpak liever effectief. Kinderen die veel leerden met een aanpak die achteraf veel elementen bevat van directe instructie (doelen, voordoen-samen doen-alleen doen) We hadden zelfs een voorloper van de beurtenstokjes. Ik prikte in de namenlijst een naam. Als wisbordje avant la lettre gebruikte ik goedkope HEMA kladblokken. Geregeld spreek ik oud leerlingen. Ze kijken allen vol liefde terug. 

De rust en werkplezier die ik dat eerste jaar had gun ik al mijn (startende) collega’s en mezelf ook weleens. Al onze tijd ging op aan het voorbereiden van goede lessen, het bedenken van interventies bij uitvallers (leve de Praxisreeks) en maken van stencils voor de inbrander. Ik was weinig tijd kwijt met administreren, buitenschoolse zaken, overleg en mezelf verantwoorden. Ik werd vertrouwd en gaandeweg losgelaten.
En ….. als ik naar huis ging was ik klaar.

Bertus Meijer
Mei 2019 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten